De duivelssteen

 

In 1520 is er een bijzondere steen geplaatst bij het hoekhuis van de Eligenhof en de Oudegracht. Het is op nummer 364. In die tijd werden veel goederen versleept en reden wagens af en aan. Het was er druk en er werd veel gehandeld. De steen was bedoeld om het huis op de hoek bij het slepen van vrachtgoederen of het rijden van wagens, tegen schade te behoeden.

Iedereen die de steen ooit heeft gezien weet dat deze niet op te tillen is zonder alle sterke mannen uit de straat te verzamelen. En toch ligt de steen aan een ketting. Dat is maar goed ook, want in de tijd dat de steen niet vastlag was het niet pluis met de steen. Vooral ’s nachts, was het verhaal. Als de herbergen gesloten waren en iedereen binnen was, was er rond de steen altijd een hels kabaal te horen.

Jacob woonde aan de Oudegracht en werkte in de houtzagerij. Hij was een sterke jonge kerel die na zijn werk graag een pintje dronk met zijn vrienden in de plaatselijke herberg. Op een avond liet hij zich opjutten door zijn maten en die nacht, ver na sluitingstijd zou hij de steen van dichtbij bekijken. Zijn vrienden stonden verderop om de hoek te gluren.
In het zwakke schijnsel van de maan die aan de heldere hemel stond, keek Jacob eens goed naar de steen. Zijn neus raakte bijna het koude oppervlak en hij schrok. Hij zag dunne blauwe aderen lopen over de steen. Hij pakte zijn mes die hij in zijn sok had verstopt en stak met de punt in een van de aderen.

Er begon bloed te vloeien uit de punt waar Jacob de steen had geprikt. Hij wilde zich omdraaien om snel naar huis te gaan, maar zonder dat hij het gehoord had werd hij omringd.

Jacob schrok, want hij keek in de tronies van een duivel, een tovenaar en een heks. Jacob klom op de steen om te zien of hij kon ontsnappen. Hij hoorde voetstappen in de verte en zag zijn vrienden van angst wegrennen.

De drie engerds begonnen te dansen rond de steen. Jacob werd gek van het gekrijs en hield zijn handen tegen zijn oren. Dat was nog niet alles, want de duivel pakte de steen alsof het een kiezeltje was. Jacob moest zijn best doen om zijn evenwicht te bewaren. Hij werd met steen en al heen en weer gegooid. Hup van de duivel naar de heks en toen naar de tovenaar. Pas bij het ochtendgloren stopten ze en Jacob vertelde de straat wat hem die nacht was overkomen.

De dagen en weken die volgden hebben de duivel, heks en tovenaar nog dikwijls feestgevierd. Door de afschuwelijke herrie konden de burgers van Utrecht niet in slaap komen en ’s morgens waren de bloedvlekken bijna niet weg te krijgen. “Maar… met de duivel, de heks en de tovenaar moeten wij niet spotten,” zeiden ze hoofdschuddend.

Eindelijk werd het toch al te bont. Horen en zien verging je en de handel overdag ging achteruit. Iedereen was veel te moe.

De angst werd overwonnen en de smidse kreeg de opdracht om een stevige ketting te maken om de steen daarmee te ketenen aan de muur van het hoekhuis.

Vanaf de nacht die volgde en de vele daarna zijn de duivel, de heks en de tovenaar nooit meer gehoord. Het bloed heeft nooit meer gevloeid en de Utrechtse nachten waren vanaf die tijd rustiger, stiller en vrediger dan ooit.

En Jacob? Jacob liep tot zijn dood met een grote boog om de geketende steen heen, bang als hij was alsnog te eindigen als speelbal van duistere wezens.

Deze sage is een bewerking van het oorspronkelijke verhaal dat te vinden is op de site van beleven.org, een site met volksverhalen. Deze bewerking heb ik gemaakt voor mijn eindopdracht van de basiscursus verhalen vertellen van de vertelacademie.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *