“Wie waren die twee”, vroeg Naomi toen ze van hun patat stonden te eten. Ze stonden verderop en nu kwam het Justin wel uit dat iedereen dacht dat ze verliefd waren. Nu lieten ze hen even met rust. Waarschijnlijk dachten ze dat ze lekker met zijn tweeën wilden eten.
Justin doopte een frietje in zijn mayonaise en zei: “Ik heb geen idee. Het enige wat ik weet is dat het reuzenkabouters waren en dat ze kennelijk op zoek waren naar mij.”
“Zouden het bekenden van Vilinius zijn?”
“Dat weet ik haast wel zeker. Vrienden van Jochta zouden dat echt anders doen.”
“Hmmm. Vreemd. Vind je ook niet”. Justin knikte en stak het frietje van zojuist met een dikke klodder mayonaise eraan in zijn mond. “Wat ik nog meer vreemd vind, is dat ik ze niet meer op die trap zie, terwijl hij behoorlijk hoog is.”
Justin keek naar de trap en mompelde tussen het kauwen door: “Waarschijnlijk waren ze snel. Reuzenkabouters hebben over het algemeen een goede conditie, want behalve de keren dat ze gebruikmaken van een tureluurtransport, doen ze alles lopend.”
“Hier, hou mijn frietje even vast, wil je? Ik moet plassen.”
Justin zag Naomi naar de strandtent lopen waar zojuist nog de twee verdachte reuzenkabouters op het terras hadden gezeten en vroeg zich tegelijk af hoe hij met twee bakjes friet in zijn hand zelf nog moest eten. Hij probeerde met zijn mond een frietje uit het bakje te pakken, maar moest zover het bakje in dat hij nu een neusje mayonaise had in plaats van een frietje mayonaise. Hij keek om zich heen of hij het bakje van Naomi ergens kon neerzetten. O, daar, dacht hij, dat houten speelgoedhuisje zonder kinderen dat vlak voor die strandtent staat. Hij kon het bakje wel op het platte dak van wat een schuurtje moest voorstellen, zetten.
Justin keek naar de kinderen die verderop stonden. Selim stond daar met Jasper, Leroy en Wesley. Ze lachten en terwijl ze friet aten schopten ze in een kringetje de bal zachtjes rond. Justin wilde net naar hen toelopen, toen hij iets hoorde. Het klonk zacht, maar ondanks de warmte gingen zijn nekharen en alle haartjes op zijn armen en benen overeind staan. Het klonk als een zachte help van een heel bekende stem. Het was zo zacht dat hij de stem eerst niet thuis kon brengen, maar toen hij goed luisterde hoorde hij dat het de stem van Naomi was.
Hij liet van schrik zijn bakje met friet vallen en draaide zijn hoofd in de richting van de strandtent. Het geluid klonk gesmoord. Zou het uit de wc komen? dacht Justin. Hij liep om het restaurant heen, want hij wist niet waar de toiletten waren. Hij keek rond en zag nergens een deur. Alleen de palen waarop de strandtent gebouwd was. Hij keek tussen de palen door, maar zag alleen lege kratten, tonnen en stapels platgeslagen karton dat eens een heleboel dozen moeten zijn geweest. Net toen hij verder wilde lopen, voelde hij een hand op zijn schouder die hem zo stevig beetpakte dat hij er pijn in kreeg.
“Mond houden en luisteren”, was het enige wat hij hoorde.
Langzaam draaide Justin zich om en keek recht in het gezicht van de twee reuzenkabouters, waarvan hij eerst nog dacht dat ze heel snel over de trap achter de duinen waren verdwenen. Justin moest bijna lachen toen hij zag hoe ze zich hadden uitgedost. De een had een soort rafelige katoenen broek aan die duidelijk tot boven de knie was afgescheurd. Daarboven had hij een juten kleed aangetrokken dat op een T-shirt moest lijken. De ander had een streepjesbroek en een streepjesshirt aan. Justin dacht aan de pyjama van zijn vader. Hij dacht ook dat het beter was om zijn lachen in te houden, want de gezichten van de twee stonden met het stralende weer op de achtergrond op onweer.
“Luister goed, Justin”, zei degene die hem vasthield. “We weten dat jij ergens het boek hebt dat Vilinius toebehoort. We weten ook dat het niet bij jou thuis is en dat er kennelijk nog iemand naar op zoek is. Je kunt kiezen: of je zorgt dat Vilinius het boek uiterlijk volgend weekend heeft of je hebt een heel groot probleem. Niet alleen jij, maar ook je twee vriendinnetjes, en Archibald en Jochta.”
Justin zag dat de ander zenuwachtig rondkeek. Justin voelde wel de pijn in zijn schouder, maar geen angst. Hij wist dat ze hem hier toch niets zouden doen.
“Waar is Naomi?” vroeg Justin brutaal.
“Heb je goed begrepen wat ik zei?”
Justin aarzelde, maar zei tenslotte: “Ja, natuurlijk.” Justin overwoog om erachteraan te zeggen dat Vilinius het boek op zijn lelijke kabouterbuik kon schrijven, maar kon dat nog net inhouden. Hij dacht, als ik ja en amen zeg, dan ben ik zo snel mogelijk weg. Plannen maak ik later wel. “Ik zeg toch ja”, zei Justin geïrriteerd, “ik heb je gehoord en begrepen.”
“Goed zo.” Justin voelde de hand op zijn schouder ontspannen. Hij voelde direct minder pijn.
“Waar is Naomi?”
“Kijk maar onder de palen door naar het speelhuisje daar. Ze zoekt je.”
“Maar, ik hoorde haar om hulp roepen.”
“Weleens van een kopieerkat gehoord?” zei de reuzenkabouter grijnzend. “Goed, nu we elkaar goed begrepen hebben, laat ik je los. Je kijkt naar de palen, wacht tien seconden en dan kun je weer terug. Niet omkijken, want dan heb je nu al een probleem.”
Alsof ik die anders niet heb, dacht Justin, maar het leek hem toch beter om zich aan de instructie te houden.
Twintig seconden later was hij bij Naomi.
“Waar was je”, vroeg ze bezorgd.
“In de bus moet je naast me komen zitten. Ik heb een hoop te vertellen”, zei Justin terwijl hij naar zijn bakje friet keek dat tussen wat schelpen lag met een hoopje zandmayonaise erop.