Sprookje: Ja, ho eens

 

Jantje leek een gewone jongen die hield van buitenspelen. Hij heette eigenlijk Jannes en later zou dat koning Jannes worden. Jantje vind zijn naam zo stom dat hij dacht, dat kan later ook nog wel. Zijn lievelingsoom heette Jan, dus Jantje leek hem dan nog wel oké.

Zijn vader, koning Jahonus, werd door de lakeien vaak koning Ja-ho-eens genoemd, want elke keer als een lakei zijn goede raad wilde geven, zei de koning: ‘Ja ho eens’, gevolgd door: ‘…dat kan ik zelf wel.’ Hij zei tegen Jantje dat als hij later koning zou zijn, hij ook alles zelf moest kunnen uitzoeken. Erachteraan zei hij dan: ‘Dus je gaat ook alleen spelen, want dan leer je alvast dat je alles zelf moet doen.’

Jantje liep over het koninklijke grasveld en schopte tegen een dennenappel. Hij keek al niet eens meer op of er iemand was die de dennenappel terugschopte. Hij moest toch altijd alleen spelen.

Zo gingen de jaren voorbij. Uiteindelijk was daar de grote dag dat koning Jahonus wilde stoppen met koning zijn en Jantje werd gekroond. Het was een grote feestelijke gebeurtenis, maar Jantje, of eigenlijk koning Jannes, was helemaal niet blij. Elke keer als hij met iemand wilde praten of richting de dansvloer wilde lopen, kreeg hij een boze blik van zijn vader toegeworpen en in gedachten dacht koning Jannes dan: ja ja, ik weet het, jo ho eens, ik moet het alleen doen. Maar in je eentje is het lastig praten en al helemaal niet leuk om te dansen.

Zoals iedereen heeft ook een koning weleens een probleem. Het probleem dat koning Jannes dit keer had, was niet mis. Zijn vader was overleden en in zijn testament had hij laten zetten dat hij in de paleistuin, onder zijn favoriete boom, begraven wilde worden. De kuil moest twaalf meter diep zijn, zodat hij zeker wist dat hij alleen zou liggen.

Koning Jannes vroeg zich af hoe hij dat in zijn eentje voor elkaar moest krijgen. Met lood in zijn schoenen liep hij naar de plek onder de boom en begon te graven. Na drie uur pakte hij zijn meetlat en ontdekte dat de kuil nog maar een halve meter diep was. Moedeloos ging hij op de rand van de kuil zitten en veegde het zweet met zijn mouw van zijn voorhoofd.

Na een tijdje kwam er een meisje naast hem zitten. ‘Ik ben Isabel’, zei ze en ze vroeg: ‘Wat ben je aan het doen?’

De koning legde het hele verhaal uit en Isabel zei: ‘Mijn moeder zegt altijd: hulp vragen is niet erg, vooral als je ergens tegenop ziet als een berg.’

De koning lachte schamper en stuurde het meisje weg. Hoe kon ze dat nu beweren, dacht hij, een koning doet alles alleen. Punt uit.

Koning Jannes groef door tot het avondeten en de volgende dag was hij weer de hele dag aan het graven. Aan het einde van die dag was de kuil twee meter diep. Hij rekende uit dat hij in dit tempo nog tien dagen aan het graven was. Hij schrok zich een hoedje, want de begrafenisplechtigheid was overmorgen al. Dat zou hem nooit lukken, al zou hij de hele nacht doorgraven. Hij dacht ook niet meer aan de woorden van Isabel en in paniek schepte hij en schepte hij totdat hij er van vermoeidheid bij neerviel en in een diepe slaap viel.

De volgende dag opende hij eindelijk zijn ogen en knipperde even. Hij lag in zijn eigen bed in de koninklijke slaapkamer. Aan zijn voeteneinde zat een meisje.

‘Isabel?’ zei hij slaperig.

‘Hallo. Eindelijk ben je wakker.’

‘Hoezo, eindelijk?’

‘Nou, het is vier uur in de middag. Je hebt de hele nacht en bijna de hele dag geslapen.’

Koning Jannes schrok. ‘De kuil, riep hij uit. ‘Morgen wordt mijn vader begraven en de kuil is nog niet klaar.’

‘Kom maar mee’, zei Isabel.

Ze deed de gordijnen open en wees naar de boom met daaronder de kuil. Koning Jannes zag vier lakeien die driftig aan het graven waren.

‘De ene daar is mijn vader en ik heb hem gevraagd of hij jou wilde helpen.’

De koning opende zijn mond om iets te zeggen, maar Isabel was hem voor.

‘Fijn hè?’

‘Eh, ja’, stamelde de koning, ‘ik denk het wel’.

De volgende dag was er de prachtigste begrafenisplechtigheid die een voormalige koning zich maar kon wensen. Koning Jannes hield een zelfgeschreven speech en sprak vol lof over zijn vader, maar in zichzelf fluisterde hij tegen zijn vader: ‘In één ding had je ongelijk.’

Vanaf dat moment liet koning Jannes zich de hele dag omringen door lakeien die hem hielpen en van advies voorzagen en er was nog nooit zo’n goede koning geweest.

 

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *