Koekenbakkerpiet en de regenboogsleutel

‘Heeft iedereen zijn zak met cadeautjes’, vroeg de hoofdpiet ongeduldig. In de hal van het grote pietenhuis stonden alle pieten die die nacht de daken op moesten om de schoentjes van de kinderen weer te vullen met lekkers en kleine pakjes. De grotere pakjes waren immers voor pakjesavond.

‘Jaaa,’ hoorde hij iedereen in koor roepen.

‘Goed zo. En heeft iedereen vanmiddag nog zijn klimcapriolen geoefend. Het kan vanavond gaan sneeuwen en dan wordt het glad. Gisteren zijn er ook al drie pieten gevallen. Ik kan niet nog meer ongelukken gebruiken.’ De hoofdpiet klonk een beetje streng en bezorgd tegelijk.

‘Jahaaa,’ hoorde hij.

Eén pietje zei niets. Hij staarde naar de grond. Het was Koekenbakkerpiet en hij stond met het zweet in zijn handen. Zijn zak gleed er bijna uit. Liever stond hij in de keuken om pepernoten en speculaas te bakken, maar hij moest invallen. Hoofdpiet had gezegd: ‘Liever koekjes bakken we even niet. Ik heb drie pieten met verstuikte enkels. Onmogelijk dat zij het dak op kunnen. Kom op. Een beetje piet is een hele piet en moet alles kunnen.’

En nu stond hij hier tussen allemaal enthousiaste pieten. Hij hoopte maar dat hij klaar zou zijn voordat het ging sneeuwen. Anders was hij misschien wel nummer vier met een verstuikte enkel en dan zou de huispiet pepernoten gaan bakken. Nou, dat leek hem het slechtste plan van allemaal. Geen kind zou ooit meer pepernoten eten. Door deze gedachte moest hij even glimlachen en dat zag de hoofdpiet.

‘Goed zo Koekenbakkerpiet. Fijn dat je de lol ervan inziet. Nou, huppakee allemaal. Het dak op.’

‘Maar… maar…,’ probeerde de Koekenbakkerpiet.

‘Ja, ja, het is al goed,’ riep de hoofdpiet en hij gaf Koekenbakkerpiet een klap op zijn schouder waardoor hij bijna voorover tuimelde.

Even later stond de Koekenbakkerpiet in zijn eentje in het donker omhoog te staren. Voor zich zag hij een enorm hoog huis. Helemaal in het bovenste puntje zag hij nog net in het maanlicht de schoorsteen. Hij slikte en probeerde zich de lessen van de pietengym van vanmiddag te herinneren. Toen ook nog een grote hoeveelheid wolken voor de maan schoof, zakte de moed hem helemaal in de schoenen. Hij dacht aan zijn fornuis in de warme keuken en de heerlijke geuren die hij nu zou ruiken als die suffe pieten niet zo stom waren geweest om uit te glijden.

Goed, wat was stap één, dacht hij. O ja, vind een veilig plek om te klimmen. Hij liep om het huis heen en vond uiteindelijk een regenpijp. Hij trok eraan en duwde er tegen. Dat leek hem een stevige pijp. Oké, dacht hij, stap twee was dat je zeker moest weten dat je uit het zicht was. Hij keek om zich heen. Achter hem waren niets dan struiken en er scheen geen licht op de regenpijp.

Er was ook nog een stap drie, dacht hij. Wat was die ook alweer? Hij kon het zich niet herinneren. Hij haalde zijn schouders op. Nou ja, dacht hij, het komt vast goed. Zo voorzichtig mogelijk zette hij zijn voeten stapje voor stapje steeds hoger tegen de muur. Hij hield zijn handen om de regenpijp geklemd en het leek zowaar goed te gaan. Na veel gehijg en gepuf was hij eindelijk boven.

‘Eens kijken voor wie ik hier een cadeautje door de schoorsteen moet laten vallen,’ mompelde hij in zichzelf. Hij keek om zich heen. ‘Waar heb ik die zak nou gelaten?’ vroeg hij zich ineens af. Hij tuurde naar benden. ‘O nee,’ fluisterde hij heel hard. Naast de regenpijp stond zijn zak met cadeautjes nog. ‘Dat was stap drie.’

Verdrietig klom Koekenbakkerpiet weer naar beneden. ‘Zie je wel dat dit niets voor mij is,’ mompelde hij. Hij stond naast zijn zak en keek weer omhoog. Grote vlokken sneeuw dwarrelden zachtjes en geruisloos omlaag. ‘Ook dat nog,’ mopperde hij. ‘Dit lukt me nooit.’ Er liepen tranen over zijn wangen. Hij zag de hoofdpiet al voor zich. Boos hief de hoofdpiet zijn handen ten hemel en zei dat hij niets aan hem kon overlaten en dat hij beter geen piet meer kon zijn.

Hij kon maar beter naar het pietenhuis teruggaan en hopen dat de kinderen morgenochtend niet al te verdrietig zouden zijn als ze geen cadeautje vonden in hun schoen.

Hij boog zich weer naar zijn zak om deze op te pakken. Hé, wat zag hij naast die zak. Daar lag een appel. ‘Lag die er al eerder?’ vroeg hij zich hardop af. Direct keek hij om zich heen. Zag hij de struiken nou bewegen? Of was dat de wind die dat deed? Hij voelde het niet waaien en zag dat alle sneeuwvlokken recht omlaag vielen.

Het leek wel alsof de appel een gouden gloed om zich heen had. Voorzichtig pakte hij de appel op. Het was een mooie rode en glimmende appel. De gloed maakte hem rustig. Hij vergat even waarom hij hier ook alweer stond. Ineens rommelde zijn buik. Hij had zin om in de appel te bijten. Kon dat wel? Zou de appel betoverd zijn? Nee, dat kan toch niet? Hij als Koekenbakkerpiet zou een betoverde appel heus wel herkennen. Sinds Sneeuwwitje had hij niet meer gehoord dat iemand zich in een appel had verslikt.

Koekenbakkerpiet zette zijn tanden in de appel. Zo’n zoete appel had hij nog nooit geproefd. Hij vergat alles om zich heen en nam nog een hap. Bij de derde hap voelde hij iets heel hards in de appel. Het was te groot voor een pitje. Hij beet het stuk eraf en haalde het uit zijn mond. Hij veegde de appelresten eraf en zag wat hij in zijn handen had. Een sleutel. De sleutel glinsterde in zijn hand en had alle kleuren van de regenboog. Wat voor sleutel was dat? Voor welk slot was dat bedoeld? Koekenbakkerpiet krabde eens op zijn hoofd. Hij snapte er niets van.

Hij stopte de sleutel in zijn broekzak en pakte de zak met cadeautjes op. Hij dacht weer aan zijn mislukte klimpoging en liep verdrietig langs het huis naar de voorkant. Voordat hij richting het pietenhuis liep, keek hij nog een keer om. Hij moest denken aan die lieve kinderen die daar lagen te slapen en morgenochtend verdrietig naar hun lege schoenen zouden staren. Tranen rolden over zijn wangen.

Wacht, wat zag hij nou? Bij de voordeur zag hij dezelfde gloed als bij de sleutel. Zou het? Nee, dat kan toch niet? Toch liep hij voor de zekerheid naar de voordeur. De gloed was er nog steeds. Hij graaide naar de sleutel die nog in zijn broekzak zat en stopte deze voorzichtig in het slot. Geruisloos draaide hij de sleutel om en de deur zwaaide open.

Binnen een paar seconden was hij weer buiten en sloot zachtjes de deur achter zich. Hij was zijn verdrietige bui helemaal vergeten en liep naar het volgende huis op zijn lijstje. Ook daar gloeide het slot. Bij elk huis waar hij cadeautjes moest brengen kwam Koekenbakkerpiet met zijn regenboogsleutel binnen.

Van alle pieten was hij als eerste terug in het pietenhuis.

‘Zo, zo, Koekenbakkerpiet,’ zei de hoofdpiet toen hij zijn hoofd uit de lege zak had gehaald. ‘Alle cadeautjes zijn eruit. Heb je ze echt allemaal bezorgd?’

De Koekenbakkerpiet knikte trots.

‘Nou, daar kunnen de andere pieten nog een voorbeeld aan nemen.’ Hoofdpiet boog zich naar Koekenbakkerpiet toe en fluisterde: ‘Wat is je geheim?’

‘Soms moet je in een appel durven bijten,’ fluisterde Koekenbakkerpiet terug.

Hij liet de hoofdpiet verbaasd achter en wilde maar één ding: terug naar zijn fornuis. Maar de sleutel bewaarde hij nog even. Je wist maar nooit.

 

 

Reacties

  1. Wat geweldig weer zeg, zo spannend.
    Je weet het wel heel mooi te schrijven hoor.
    Wilde eigenlijk net gaan eten, maar dat kan nog wel even wachten dacht ik toen ik jou mail zag.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *